Joshua 24

1) te Sichem,

Dat is, naar sommiger mening, te Silo, hetwelk in het land van Sichem ligt, want aldaar was de tabernakel. Versta dit ook alzo onder, Joz. 24:32. Doch anderen menen dat Jozua de ark zou hebben laten brengen van Silo naar de stad Sichem, op dezen landdag, gelijk zulks wel meer geschied is, onder Eli, Samu‰l, Saul en David.

Jos 24.32

2) voor het aangezicht

Dat is, voor den tabernakel, in welken God woonde.

3) tot het ganse volk:

Zie boven, Joz. 23:2.

Jos 23.2

4) der rivier

Versta, de rivier Eufraat, en alzo onder, Joz. 24:3,14,15.

Jos 24.3,14,15
5) Jakob

Hier wordt Ezau de eerstgeborene niet eerst genoemd, maar Jakob. Zie dergelijks ook Gen. 11:26, en 1 Kron. 1:28, en Joz. 24:5.

Ge 11.26 1Ch 1.28 Jos 24.5
6) uw ogen hebben gezien,

Dit is te verstaan van velen dergenen, die onder de twintig jaren oud waren toen zij uit Egypte togen, want die daarboven waren [uitgenomen Kaleb en Jozua] waren allen in de woestijn gestorven.

7) hij streed

Dat is, wilde, of gedacht te strijden. Zie Richt. 11:25; vergelijk Joh. 10:32,33, waar stenigen voor willen stenigen gebruikt wordt; zodat het schijnt dat dit te verstaan is van Balaks vijandelijk gemoed, hetwelk hij tegen Isra‰l heeft betoond, eerst toen hij hen door Bileam heeft willen doen vervloeken; daarna, toen hij door de Moabietische vrouwen de Isra‰lieten tot hoererij, daarna tot afgoderij heeft gebracht, en alzo den toorn Gods over hen heeft doen komen, door Bileams raad.

Jud 11.25 Joh 10.32,33
8) krijgden

9) burgers van Jericho

8) van Jericho

Te weten, die van Jericho met toesluiting zijner poorten; maar die nati‰n, die daarna genoemd worden, met wapenen.

9) daarna genoemd worden, met wapenen.

Of, de heren, of mannen.

10) horzelen

Hebreeuws, de horzel.

11) gelijk

Hij wil zeggen: gelijk gij tevoren de beide koningen der Ammorieten verdreven hebt, te weten Sihon en Og. Zie onder, Joz. 24:18.

Jos 24.18

12) uw zwaard,

Versta hieronder ook alle andere wapenen, gelijk Gen. 48:22; Ps. 7:13, en Ps. 44:4,7. De zin dezer woorden is dat hun zwaarden en bogen tevergeefs zouden geweest zijn, ten ware God de Heere hun vijanden had verdelgd.

Ge 48.22 Ps 7.12 44.3,6

12) boog.

Versta hieronder ook alle andere wapenen, gelijk Gen. 48:22; Ps. 7:13, en Ps. 44:4,7. De zin dezer woorden is dat hun zwaarden en bogen tevergeefs zouden geweest zijn, ten ware God de Heere hun vijanden had verdelgd.

Ge 48.22 Ps 7.12 44.3,6
13) en steden,

Joz. 11:13 staat dat de Isra‰lieten geen steden verbrandden dan Hazor alleen. Dit is daarom geschied, opdat de kinderen Isra‰ls huizen en steden zouden vinden, om te wonen.

Jos 11.13

14) wijngaarden

Dat is, van de vruchten der wijngaarden, en van de olijven, die op de bomen gewassen zijn. Zie dergelijke manier van spreken Gen. 3:12; Openb. 1:7.

Ge 3.12 Re 1.7
15) in oprechtheid

Dat is, oprechtelijk, van ganser harte, zonder bedrog.

16) uw vaders

Te weten, Therah, Nahor, enz., ja ook Abraham, eer God de Heere hem uit Ur der Chalde‰n geroepen heeft.

17) Doch zo

Jozua stelt het den Isra‰lieten niet vrij, God te dienen of niet; maar dit zegt hij opdat zij vrij en ongedwongen zouden verklaren wat zij te doen gezind waren, en opdat zij des te vaster zouden verbonden blijven God te dienen, nadat zij zulks vrijwillig aangenomen hadden te doen. Zie dergelijke manier van spreken, Ruth 1:8,15.

Ru 1.8,15
18) Het zij verre

Hebreeuws, het zij ons verre van te verlaten.

19) ook den HEERE dienen,

Te weten, zowel als gij en uws vaders huis.

20) Gij zult

Te weten, indien gij de vreemde goden bij u behoudt, vermengende den valsen godsdienst met den waren godsdienst, gelijk Joz. 24:23 af te nemen is.

Jos 24.23

21) heilig God;

Hebreeuws, Elohim Kedoschim hu. Zie hiervan Gen. 20:13.

Ge 20.13

22) vergeven.

Hebreeuws, wegnemen; gelijke manier van spreken zie Gen. 50:17. Anders, niet verdragen.

Ge 50.17
23) Neen,

Versta hierbij, wij zullen den Heere niet verlaten.

24) vreemde goden weg,

Te weten de goden der vreemdelingen. Uit deze woorden is te zien, ofschoon er openlijk geen afgoderij is geduld geweest, dat er nochtans enigen onder de Isra‰lieten in dezen tijd waren, die de afgoden in het verborgen bij zich hadden, en die eerden en dienden. Zie Amos 5:25,26; Hand. 7:43. Zie ook Gen. 35:2.

Am 5.25,26 Ac 7.43 Ge 35.2
25) Alzo maakt Jozua

Dat is, hij vernieuwde en bevestigde het verbond, hetwelk God met het volk Isra‰ls had opgericht.

26) te Sichem.

Zie boven, Joz. 24:1.

Jos 24.1
27) woorden

Dat is, de woorden van dit verbond.

28) den eik,

Van dezen eik zie Richt. 9:6.

Jud 9.6
29) want hij heeft

Dat is, hij is daar tegenwoordig geweest. Den steen, die geen gevoel heeft, wordt hier gevoel toegeschreven. Alzo staat er: Hoort, gij hemelen en gij aarde, Jes. 1:2, en Deut. 32:1. De hemelen vertellen de ere Gods, Ps. 19:2. De stenen zullen roepen, Luk. 19:40.

Isa 1.2 De 32.1 Ps 19.1 Lu 19.40

30) niet liegt.

Maar houdt en doet wat gij hem beloofd hebt.

31) oud zijnde

Hebreeuws, een zoon van honderd en tien jaren.

32) Timnath-serah,

Anders genoemd Timnath-Heres; #Richt.2:9.

Jud 2.9
33) die lang

Hebreeuws, die hun dagen verlengden na Jozua. Zie Exod. 20:12.

Ex 20.12

34) wisten,

Versta hier degenen, die met Jozua het volk geregeerd en hem overleefd hadden. Zie Richt. 2:7.

Jud 2.7
35) te Sichem,

Versta dit als boven, Joz. 24:1; want hier volgt dat Jozefs beenderen begraven zijn in het stuk veld, enz., welk stuk veld in de stad Sichem niet lag, gelijk af te nemen is uit Gen. 33:18.

Jos 24.1 Ge 33.18

36) honderd stukken gelds,

Zie Gen. 33:19, en de aantekeningen daarop. Stefanus, Hand. 7:16, zegt: Voor den prijs des zilvers.

Ge 33.19 Ac 7.16

37) zij waren aan de kinderen

Te weten, dat stuk veld en de begrafenis die daarin was.

Copyright information for DutKant